Camping en woon-werkverkeer
Hoe zijn de regels voor vergoeding van woon-werkverkeer als de werknemer in de zomer enkele maanden op de camping woont?
Een werknemer verblijft tijdens de zomervakantie 3 maanden op een camping, niet gelegen in zijn woonplaats. Hij reist dagelijks met de auto vanaf de camping naar zijn werkplek. Is dit aan te merken als woon-werkverkeer? De Belastingdienst heeft hierover een Handreiking gepubliceerd.
Woon-werkverkeer is het reizen tussen de woning of verblijfplaats en de arbeidsplaats. De kilometers gemaakt voor woon- werkverkeer zijn ‘zakelijke’ kilometers. Dit is van belang voor de kilometervergoeding en voor de bijtelling privégebruik auto.
Woonplaats en verblijfplaats
Voor het bepalen van een verblijfplaats gelden dezelfde regels als voor een woonplaats. Dit betekent dat de Belastingdienst naar omstandigheden beoordeelt waar iemand zijn woon- of verblijfplaats heeft. Duurzaamheid is hierbij een belangrijk aspect. De woonplaats wordt vooral bepaald aan de hand van een duurzame band met een plaats. Denk bijvoorbeeld aan de plaats waar zijn sociale leven zich voornamelijk afspeelt, de duurzaamheid daarvan en waar hij volgens de Basisregistratie Personen staat ingeschreven.
Ook voor een verblijfplaats moet sprake zijn van enige duurzaamheid. De verblijfplaats bevindt zich in beginsel op de plaats waar de belastingplichtige de meeste dagen en nachten doorbrengt.
Camping
Of een camping fiscaal gezien als een verblijfplaats aangemerkt kan worden, is dus afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Voor de duurzaamheid is het van belang dat het verblijf op de camping anders dan voor zeer tijdelijk plaatsvindt. Als de werknemer alleen in de weekenden op de camping doorbrengt, is de camping fiscaal gezien geen verblijfplaats.
Verblijft de werknemer gedurende een periode van 3 maanden op een camping, dan is dat in die periode wel zijn verblijfplaats. De reizen tussen de camping en de arbeidsplaats zijn dan woon-werkverkeer. Voor deze kilometers geldt dat de werkgever maximaal € 0,19 (2023: € 021) per kilometer onbelast mag vergoeden. Dit is een gerichte vrijstelling. Als sprake is van een ter beschikking gestelde auto worden deze kilometers gezien als zakelijk verkeer.
Reizen tussen woning en camping
Alle reizen tussen de woning en de arbeidsplaats en tussen de verblijfplaats en de arbeidsplaats kunnen aangemerkt worden als woon-werkverkeer. De reizen tussen de woning en de verblijfplaats zijn privéreizen. Als de werknemer naar of van zijn werk nog even zijn woning aandoet is voor het deel van de reis tussen de woning en de camping sprake van privé-omrijkilometers.
Tip: Als zich bij een werknemer een bijzondere situatie voordoet, kunnen we voor u overleg voeren met de Belastingdienst om de fiscale behandeling af te stemmen. Zo weten alle partijen waar ze fiscaal aan toe zijn.
Wegens coronacrisis post Belastingdienst niet gelezen
Door verplicht thuiswerken is zijn belastingaanslagen, herinneringen en aanmaningen op de zaak in de brievenbus blijven liggen. Kosten dwangbevelen terecht in rekening gebracht?
Een BV heeft voorlopige aanslagen vennootschapsbelasting 2019 niet betaald. Naast de aanslagen zijn per post herinneringen, aanmaningen en dwangbevelen verstuurd, met de betekeningskosten, € 12.677. De DGA stelt dat zijn financial controller wegens de coronamaatregelen de post op kantoor niet heeft gezien. Hij maakt bezwaar tegen de kosten.
Standpunt DGA
De DGA stelt dat het niet betalen van de voorlopige aanslagen niet is gebaseerd op onwil of niet kunnen nakomen van de verplichtingen, maar op de omstandigheid dat zijn financieel controller in verband met de coronamaatregelen volledig thuis heeft gewerkt. Zodoende zijn de betalingsherinneringen, aanmaningen en de dwangbevelen niet tijdig gezien, hoewel deze wel waren ontvangen. De post werd niet periodiek gecontroleerd tijdens die maanden. De controller wist niet dat deze brieven enkel per post, en niet digitaal, werden verstuurd. Dit in tegenstelling tot voorlopige aanslagen die belanghebbende wel digitaal heeft ontvangen en waarvan de controller aan de directie heeft verzocht om tijdig tot betaling over te gaan. Het is volgens de DGA daarom niet terecht om geconfronteerd te worden met kosten van € 12.677. Bovendien vindt hij de kosten disproportioneel.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de betekeningskosten van het dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht. Niet in geschil is dat de BV is herinnerd en is aangemaand en dat zij de termijnbetalingen waar het dwangbevel op ziet, niet binnen de gestelde termijnen heeft voldaan. De stelling van de DGA dat de post niet is gezien omdat de controller thuis heeft gewerkt in het kader van de overheidsmaatregelen omtrent het corona-virus en het bij de controller ook niet bekend was dat betalingsherinneringen en aanmaningen alleen per post worden verzonden, dient voor rekening en risico van de BV te blijven. Een belastingplichtige dient immers zelf, ook tijdens de corona-maatregelen, zorg te dragen voor een regelmatige, adequate postverwerking.
De Kostenwet invordering rijksbelastingen biedt de rechter geen ruimte om te beoordelen of de in rekening gebrachte kosten disproportioneel zijn.
Let op: Als u aanslagen niet betaalt en herinneringen en aanmaningen negeert, riskeert u dwangbevelen met daarin zogenaamde betekeningskosten. Deze kunnen oplopen tot € 13.449 per dwangbevel. Daar is dan weinig aan te doen. Ze zijn gebaseerd op de Kostenwet Invordering Rijksbelastingen.
Barbecue werkgever en loonheffingen
Een barbecue voor het personeel: leuk, maar hoe zit het met de loonheffing?
Als een werkgever voor zijn werknemers een barbecue organiseert, kan dat gevolgen hebben voor de loonheffingen. In een Handreiking werkt de Belastingdienst twee voorbeelden uit: de barbecue op de werkplek en de barbecue op een externe locatie.
Een werkgever organiseert een barbecue voor zijn werknemers. De partners van de werknemers zijn ook uitgenodigd. In totaal komen 60 mensen. De werkgever maakt de volgende kosten:
- Barbecue en drank: € 1.500
- Optreden artiest: € 1.200
- Totaal: € 2.700
Barbecue op de werkplek
Als de barbecue op de werkplek plaatsvindt, geldt de volgende waardering voor de onderdelen van de barbecue:
- Verstrekte consumpties: onbelast (nihilwaardering)
- Optreden: onbelast (nihilwaardering)
- Verstrekte maaltijden: € 3,35 per werknemer of partner van de werknemer
De werkgever kan ervoor kiezen € 3,35 tot het loon van de werknemer te rekenen. Als de werknemer zijn partner meeneemt, moet de werkgever € 3,35 x 2 = € 6,70 tot het loon van de werknemer rekenen.
De werkgever kan er ook voor kiezen het loon aan te wijzen als eindheffingsloon werkkostenregeling en onder de vrije ruimte te brengen. Er geldt geen gerichte vrijstelling. In totaal kan de werkgever het volgende bedrag aanwijzen: € 3,35 x 60 personen = € 201. Bij overschrijding van de vrije ruimte betaalt de werkgever 80% eindheffing.
Barbecue op externe locatie
Als de barbecue op een externe locatie plaatsvindt, geldt de volgende waardering voor de onderdelen van de barbecue:
- Consumpties en maaltijden (€ 1.500 : 60): € 25 per werknemer of partner van de werknemer)
- Optreden (€ 1.200 : 60): € 20 per werknemer of partner van de werknemer
- Totaal: € 45 per werknemer of partner van de werknemer
De werkgever kan ervoor kiezen € 45 te rekenen tot het loon van de werknemer. Als de werknemer zijn partner meeneemt, moet de werkgever € 45 x 2 = € 90 tot het loon van de werknemer rekenen.
De werkgever kan er ook voor kiezen het loon aan te wijzen als eindheffingsloon werkkostenregeling en onder de vrije ruimte te brengen. Er geldt geen gerichte vrijstelling. In totaal moet de werkgever de totale kosten € 2.700) aanwijzen. Bij overschrijding van de vrije ruimte betaalt de werkgever 80% eindheffing.
Tip: Een barbecue op de werkplek betekent minder loonheffing dan een barbecue op een externe locatie. De vrije ruimte in de werkkostenregeling is onder meer bedoeld om dit soort verschillen glad te strijken. Maar dan moet u deze regeling wel goed toepassen. We adviseren u er graag over.
Rapport fiscale regelingen bedrijfsopvolging
In een evaluatie is het CPB kritisch over de fiscaal gunstige regelingen voor bedrijfsopvolging. Een stap op weg naar strengere regels?
Het CPB heeft op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Financiën een evaluatie uitgevoerd van de fiscale regelingen rondom bedrijfsopvolging. Het gaat om de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en de doorschuifregelingen (DSR). De BOR voorziet in een voorwaardelijke vrijstelling van de schenk- en erfbelasting en de DSR schuiven de heffing van inkomstenbelasting door naar de nieuwe eigenaar en naar een later moment. De vraag is in welke mate de huidige regelingen noodzakelijk, doeltreffend en doelmatig zijn.
Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR)
De BOR is doeltreffend in de zin dat de erf- en schenkbelasting (vrijwel) geen gevaar meer vormen voor de continuïteit van ondernemingen. De BOR blijkt echter bij een substantieel deel van de overdrachten niet noodzakelijk, doordat er bij de erflaters, schenkers en/of verkrijgers voldoende vrije middelen aanwezig zijn om de belasting direct volledig te voldoen.
Niet alle onderdelen van de vrijstelling dragen bij aan het doel van continuïteit van de onderneming. De bezits- en voortzettingseis kunnen een onderneming minder flexibel maken. En de BOR kan ook worden toegepast in situaties waarin het eigendom van de onderneming wordt overgedragen zonder dat de oude en nieuwe eigenaar rechtstreeks betrokken zijn bij de onderneming of wanneer zij hier slechts een klein belang in hebben. Daarom kan overwogen worden om een grotere betrokkenheid bij en een economisch groter belang in de onderneming als voorwaarde voor de BOR te stellen.
De waarderingsfaciliteit in de BOR sluit aan bij het doel van continuïteit. De waarderingsfaciliteit zorgt ervoor dat de belastingheffing beter aansluit bij de waarde die de verkrijger daadwerkelijk aan de onderneming ontleent. Het afschaffen van de waarderingsfaciliteit zou een extra prikkel geven om laagrenderende ondernemingen te liquideren in plaats van voort te zetten, terwijl het doel van de BOR juist is om ondernemingen te continueren.
De vrijstelling goingconcernwaarde in de BOR is niet doelmatig. Uit de evaluatie blijkt dat de budgettaire kosten van deze vrijstelling onnodig hoog zijn. Men kan namelijk ook in gevallen waarbij er voldoende privémiddelen beschikbaar zijn voor het voldoen van de belasting gebruikmaken van de vrijstelling. In de meeste overige gevallen volstaat een betalingsregeling. De huidige effectieve belastingdruk bij schenkingen en erfenissen van ondernemingsvermogen is dankzij de BOR vergelijkbaar met die in andere EU-landen. Een positief neveneffect daarvan is dat het aantrekkelijker wordt voor ondernemers om in Nederland te (blijven) wonen. Dit effect is naar verwachting beperkt, omdat de vestigingskeuze van ondernemers van meer dan alleen de belastingdruk bij bedrijfsoverdrachten afhangt. Negatieve neveneffecten van de vrijstelling zijn de verstoring van concurrentie tussen ondernemers in Nederland en de toename van de vermogensongelijkheid binnen generaties.
Overwogen kan worden om de vrijstelling goingconcernwaarde in de BOR te laten vervallen en de bestaande betalingsregeling te verruimen. Op basis van de beschikbare gegevens kan niet onderbouwd worden dat een ruimere betalingsregeling (zonder vrijstelling) onvoldoende zou zijn om het doel van continuïteit te bereiken.
De BOR gaat gepaard met hoge uitvoeringskosten. Door het grote financiële belang van de BOR hebben gebruikers een sterke prikkel om te voldoen aan de voorwaarden van de regeling. De regeling is complex en per overdracht moet de Belastingdienst vaststellen of aan de voorwaarden wordt voldaan. Daarom legt de regeling een relatief groot beslag op de hoogwaardige capaciteit van de Belastingdienst.
Doorschuifregelingen (DSR)
De doorschuifregelingen (DSR) zijn doeltreffend in het voorkomen dat de continuïteit van ondernemingen in gevaar komt door heffing van inkomstenbelasting. De doorschuifregelingen verschuiven het moment van belastingheffing naar een later moment, en nemen daarmee een mogelijke belemmering op het moment van overdracht volledig weg. De regelingen bereiken hiermee hun doel.
De noodzakelijkheid en doelmatigheid van de doorschuifregelingen kunnen nu niet kwantitatief worden getoetst. Dit komt doordat de omvang van de belastingclaim die wordt doorgeschoven niet bekend is. De Belastingdienst registreert bij een overdracht alleen of er een beroep gedaan wordt op de doorschuifregelingen, maar niet welk bedrag daarmee gemoeid is. Daarom kan niet worden getoetst in welke mate de doorgeschoven belasting had kunnen worden betaald op het moment van overdracht. De DSR zijn doelmatiger dan de BOR, doordat de belastingclaim bij de DSR wordt uitgesteld en deze bij de BOR wordt afgesteld.
Het verdient aanbeveling om het gebruik van de doorschuifregelingen beter te registeren en in aangiftes op te nemen. Een betere registratie van verkrijgingsprijzen geeft beleidsmakers een beter zicht op de omvang van ondernemingsvermogens en van de belastingclaim die hier nog op rust. Daarnaast zorgt het ook voor een meer robuuste belastingheffing.
Tip: De bedrijfsopvolgingsregelingen zijn politiek in beweging. Overweegt u overdracht in de komende jaren, ga dan nu al in gesprek met uw adviseur.
Werkgever vergoedt laadpaal bij woning werknemer
Hoe pakt het uit voor de loonheffingen als de werkgever een laadpaal bij de woning van de werknemer vergoedt?
De kosten van een laadpaal bij de woning van de werknemer vallen onder de bijtelling als de werkgever een auto ter beschikking heeft gesteld. Voor een werknemer met een eigen auto mag de werkgever maximaal € 0,19 (2023: € 0,21) per zakelijke kilometer onbelast vergoeden. Dit is inclusief de kosten voor de laadpaal.
Auto bij laadpaal
Als de werkgever een laadpaal bij de woning van de werknemer laat plaatsen is het afhankelijk van de situatie hoe de kosten worden verwerkt in de aangifte loonheffingen. Er kan sprake zijn van 3 situaties:
- De werkgever heeft een auto ter beschikking gesteld aan de werknemer. De werknemer rijdt per kalenderjaar meer dan 500 kilometer privé met de auto van de zaak.
- De werknemer rijdt met een ter beschikking gestelde auto aantoonbaar niet meer dan 500 kilometer privé per kalenderjaar.
- De werknemer rijdt met de eigen auto.
Meer dan 500 kilometer privé
Voor werknemers bij wie de werkgever rekening houdt met een bijtelling voor het privégebruik van de auto van de zaak, zijn de kosten van de laadpaal onderdeel van de gebruikskosten van de auto. Deze kosten worden door de bijtelling in de loonheffing betrokken. De werkgever hoeft geen rekening te houden met een extra bedrag aan loon (in natura), ongeacht of een laadpaal is opgenomen in de catalogusprijs.
Niet meer dan 500 kilometer privé
Als de werknemer aantoonbaar niet meer dan 500 privékilometers per kalenderjaar rijdt, is geen sprake van bijtelling. Ook dan zijn de kosten van de laadpaal geen loon voor de werknemer. Dit zijn kosten voor zakelijk gebruik.
De vergoeding voor elektriciteitskosten is geen loon als de werkgever en werknemer hebben afgesproken dat de werknemer het daadwerkelijke verbruik tegen kostprijs doorlevert aan de werkgever. De kosten van een meter om het feitelijk verbruik vast te stellen zijn ook onderdeel van de kostprijs.
Eigen auto werknemer
Als de werkgever de laadpaal vergoedt voor een werknemer die met eigen auto rijdt, kan hij niet meer onbelast vergoeden dan € 0,19 (2023: € 0,21) per zakelijke kilometer (inclusief woon-werkverkeer). Dit bedrag is inclusief elektriciteit en aanpassingen in de meterkast. Wil de werkgever meer vergoeden, dan is dit loon voor de werknemer. De werkgever kan dit loon aanwijzen als eindheffingsloon. Dit komt ten laste van de vrije ruimte.
Bijtelling twee auto's van eigen BV
Een DGA krijgt van zijn BV twee auto's van de zaak. Hoe zit het met de bijtelling privegebruik?
Een directeur-grootaandeelhouder (DGA) heeft in 2014 tijdelijk de beschikking over twee auto’s van zijn BV. Alleen over de eerste auto zijn loonheffingen vanwege het privégebruik ingehouden en afgedragen. De Belastingdienst telt privégebruik van de tweede auto bij. Volgens de DGA kan slechts voor één auto een bijtelling worden toegepast, nu hij alleen is en één persoon maar in één auto tegelijk kan rijden. Hoe denkt de rechter hierover en hoe zijn de regels nu?
Oordeel rechter
Als aan een werknemer door zijn werkgever meerdere auto’s ter beschikking zijn gesteld, dient in beginsel voor ieder van die auto’s een bijtelling te worden toegepast. Indien een auto aan een belastingplichtige beschikbaar wordt gesteld, wordt deze auto ook geacht voor privédoeleinden aan de belastingplichtige ter beschikking te staan. In dat geval wordt een percentage van de catalogusprijs van de auto tot het loon van de werknemer gerekend. Dit is slechts anders indien blijkt dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer per jaar voor privédoeleinden wordt gebruikt.
De tweede auto is echter voor meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruikt. Daarom heeft de Belastingdienst terecht een bijtelling vanwege het privégebruik van de tweede auto in aanmerking genomen.
Handreiking Belastingdienst
In een Handreiking van de Belastingdienst uit 2018 wordt een soepeler standpunt ingenomen. Rijdt een werknemer meer dan 500 kilometer privé met meerdere auto’s, dan moet de werkgever in beginsel voor elke auto de waarde van het privégebruik bij het loon tellen. Zijn aan een werknemer meerdere auto’s ter beschikking gesteld, dan kan de bijtelling echter beperkt blijven tot 1 auto in de volgende situaties:
- De werknemer is alleenstaand.
- Hij is in zijn gezin de enige met een rijbewijs.
De werkgever telt dan alleen bij voor de auto met de hoogste bijtelling.
Tip: In de Handreiking wordt ook ingegaan op de situatie dat in het gezin van de werknemer 2 of meer personen een rijbewijs hebben, en de situatie dat de werknemer in privé één of meer auto’s heeft die voor privégebruik net zo geschikt zijn als de ter beschikking gestelde auto's. We adviseren u hier graag over.
Voormalig bestuurder aansprakelijk voor belastingschulden VOF
Een voormalig vennoot wordt aansprakelijk gesteld voor belastingschulden met rente en kosten van de VOF. Hoe pakt dit uit?
Een ondernemer was het eerste kwartaal 2016 vennoot met onbeperkte bevoegdheid in een vennootschap onder firma (VOF). In oktober 2016 heeft hij zich bij de Kamer van Koophandel laten uitschrijven als vennoot. In 2018 ontvangt de VOF een naheffingsaanslag omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2016 van bijna € 60.000 en ruim € 4.000 rente en kosten. Deze aanslag is niet betaald. De ondernemer wordt, evenals de medevennoot, als bestuurder van de VOF aansprakelijk gesteld voor het volledige bedrag. De hoogste rechter oordeelt over de rechtmatigheid.
Aansprakelijkheid voor belastingschulden
De aansprakelijkheid van een bestuurder betreft de belastingschulden van een in die bepaling bedoeld lichaam die materieel zijn ontstaan voor of tijdens de periode waarin de betrokkene bestuurder van dat lichaam is of was. De aansprakelijkheid voor deze belastingschulden eindigt dus niet doordat de betrokkene ophoudt bestuurder van het lichaam te zijn. Evenmin eindigt die aansprakelijkheid indien het lichaam wordt ontbonden. Voor zover het gaat om belastingschulden van het lichaam die materieel zijn ontstaan voor of tijdens zijn bestuursperiode, is en blijft hij dus aansprakelijk, ook indien het niet-betalen daarvan niet het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. De ondernemer zou slechts niet aansprakelijk zijn voor zover hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat de belasting niet is voldaan.
Aansprakelijkheid voor rente en kosten
Voor de rente en kosten gelden andere maatstaven dan voor de belastingschuld. Ten aanzien van deze bijkomende bedragen heeft de Belastingdienst de stelplicht en, bij gemotiveerde betwisting, de bewijslast dat het ontstaan hiervan is te wijten aan de ondernemer.
Let op: Dat een voormalig bestuurder aansprakelijk blijft voor belastingschulden en bijkomende kosten uit de periode dat hij bestuurder was, zal u niet verbazen. Bij de belastingschuld zelf ligt echter de bewijslast anders dan bij de bijkomende kosten.
Fiscale maatregelen voorjaarsnota 2022
Welke fiscale voorstellen bevat de Voorjaarsnota 2022?
De Voorjaarsnota bevat een update van de begroting voor 2022 en de plannen voor 2023 en verder. Voorgesteld wordt om de fiscale lasten met name rond box 2 en box 3 te verzwaren. Wat zijn de plannen en wanneer gaan de nieuwe regels gelden?
Vennootschapsbelasting: verlagen schijfgrens naar € 200.000
De schijfgrens wordt vanaf 2023 verlaagd van € 395.000 naar € 200.000. Hierdoor betalen bedrijven eerder het hoge tarief van 25,8%.
Box 3: terugdraaien verhoging heffingsvrij vermogen
In het coalitieakkoord is een maatregel opgenomen om het heffingsvrij vermogen in box 3 in drie stappen te verhogen van € 50.650 naar uiteindelijk circa € 80.000. Deze verhoging wordt teruggedraaid.
Box 2: twee schijven 26% en 29,5% per 2024
Introductie per 2024 van twee schijven in box 2 met een basistarief van 26% voor de eerste € 67.000 aan inkomsten per persoon en een tarief van 29,5% voor het meerdere.
Box 2: doelmatigheidsmarge van 25% naar 15%
De doelmatigheidsmarge heeft tot gevolg dat het loon voor de directeur-grootaandeelhouder (DGA) 25 procent lager gesteld mag worden dan het loon dat normaal is voor het niveau en de duur van de arbeid van de DGA. Deze marge wordt verlaagd naar 15%, waardoor DGA’s meer belasting in box 1 gaan betalen. In latere jaren daalt deze opbrengst, doordat het hogere loon leidt tot een kleinere fiscale claim in box 2.
Box 2 en 3: Afbouw algemene heffingskorting met verzamelinkomen
Naast het box 1-inkomen gaat ook het inkomen uit box 2 en 3 meetellen voor de afbouw van de algemene heffingskorting. Hierdoor ontvangen mensen die voornamelijk inkomen hebben in box 2 of 3 een lagere korting op de te betalen belasting. Deze maatregel wordt ingevoerd per 2025.
Buitenlandse werknemers: 30%-regeling beperken tot Balkenende-norm
Werknemers die vanuit een ander land naar Nederland komen om te werken kunnen dankzij de 30%-regeling maximaal 30% van hun loon onbelast ontvangen. De regeling geldt per 2025 nog tot maximaal de Wet Normering Topinkomens-norm (2022: € 216.000). Er komt een overgangsregeling met een ingroeipad van drie jaar.
Algemeen tarief overdrachtsbelasting van 9% naar 10,1%
Het algemene tarief van de overdrachtsbelasting wordt verhoogd van 9% naar 10,1%. Dit tarief geldt niet voor de verkrijging van woningen door mensen die deze zelf langdurig gaan bewonen. Deze tariefsverhoging geldt met name voor verkrijgingen van niet-woningen en voor verkrijgingen van woningen door rechtspersonen en natuurlijke personen die niet zelf (anders dan tijdelijk) de woningen als hoofdverblijf gebruiken. Deze maatregel komt bovenop de verhoging uit het coalitieakkoord van 8% naar 9%.
Terugdraaien verhoging ouderenkorting
De voorgenomen verhoging van de ouderenkorting in de inkomstenbelasting met € 376 gaat niet door. Dit raakt ouderen met (hoge) middeninkomens, maar niet de laagste inkomens (zij verzilveren de ouderenkorting niet) en de hoogste inkomens (zij hebben geen recht op ouderenkorting).
Afschaffen Fiscale oudedagsreserve (FOR)
De FOR houdt in dat een belastingplichtige ondernemer voor de inkomstenbelasting onder voorwaarden jaarlijks een deel van de winst fiscaal gefaciliteerd mag reserveren voor een oudedagsvoorziening. Met ingang van 1 januari 2023 mag de ondernemer niet meer fiscaal gefaciliteerd FOR opbouwen. De bestaande FOR kan nog wel op basis van de huidige regels worden afgewikkeld.
Onbelaste reiskostenvergoeding per 2023 verhoogd
De verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding wordt met een jaar versneld. De vergoeding gaat per 1 januari 2023 naar € 0,21. Controleer daarom tijdig hoe de reiskostenvergoeding in uw arbeidsovereenkomsten is gedefinieerd: als een vast bedrag van € 0,19 of als bijvoorbeeld de maximaal fiscaal toegestane onbelaste reiskostenvergoeding.
Tip: Wilt u weten wat de gevolgen voor uw situatie zijn en welke maatregelen u kunt nemen om uw fiscale positie te optimaliseren? Neem dan tijdig contact op met uw adviseur.
Geen bezwaar, geen rechtsherstel box 3
Helaas, de Hoge Raad heeft geoordeeld: geen tijdig bezwaar, geen rechtsherstel box 3.
Een belastingplichtige die voor box 3 niet viel onder de massaalbezwaarprocedure en van wie de aanslag inkomstenbelasting voor de jaren 2017 en 2018 onherroepelijk vaststaat, heeft geen recht op rechtsherstel. In dat geval bestaat ook geen recht op ambtshalve vermindering van de aanslag. Dat heeft de Hoge Raad op 20 mei 2022 geoordeeld.
Bezwaren te laat
De uitspraak gaat over een belastingplichtige die te laat bezwaar had gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting 2015 tot en met 2018 waarvan box 3 deel uitmaakte. De Belastingdienst heeft deze te late bezwaren niet ontvankelijk verklaard en aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering.
Regeling over ambtshalve vermindering
Als geen bezwaar of beroep (meer) openstaat tegen een aanslag inkomstenbelasting, kan de belastingplichtige nog de Inspecteur verzoeken de aanslag ambtshalve te verminderen. Een aanslag die op een te hoog bedrag is vastgesteld, kan dan, als aan bepaalde, bij de wet gestelde voorwaarden is voldaan, door de Inspecteur alsnog ambtshalve worden verminderd. Een van die voorwaarden is dat de onjuistheid van de aanslag niet voortvloeit uit jurisprudentie die pas is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk vast is komen te staan, en de Minister van Financiën ook niet anders heeft bepaald. Als de Inspecteur een verzoek om ambtshalve vermindering afwijst, kan de belastingplichtige daartegen bezwaar maken en vervolgens beroep instellen bij de belastingrechter.
Procedure bij de Hoge Raad
In deze zaak heeft de Inspecteur de verzoeken van de belastingplichtige om ambtshalve vermindering afgewezen. De belastingplichtige heeft vervolgens bezwaar, (hoger) beroep en beroep in cassatie bij de Hoge Raad ingesteld. In deze cassatieprocedure gaat het om de vraag of de op rechtsherstel gerichte compensatie ook moet worden geboden aan degene die niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, maar wiens bezwaren zijn aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering.
Oordeel Hoge Raad over de jaren 2015 en 2016
De rechter kan voor de jaren 2015 en 2016 slechts rechtsherstel bieden voor zover aannemelijk is dat de box 3-heffing een individuele en buitensporige last oplevert. Dat is in deze zaak niet het geval.
Oordeel Hoge Raad over de jaren 2017 en 2018
De Hoge Raad is van oordeel dat het verzoek van de belastingplichtige om ambtshalve vermindering van de aanslagen niet aan de gestelde voorwaarden voldoet. De onjuistheid van de aan de belastingplichtige opgelegde aanslagen voor de jaren 2017 en 2018 vloeit namelijk voort uit het box 3-arrest van 24 december 2021. Op die datum waren die aanslagen al onherroepelijk. Aangezien de Minister van Financiën niet heeft bekendgemaakt dat van deze voor ambtshalve vermindering gestelde voorwaarde kan worden afgeweken, bestaat geen recht op een vermindering van de aanslagen voor de jaren 2017 en 2018.
Let op: Het is de vraag hoe het kabinet op deze uitspraak gaat reageren. Maar de kans op massale compensatie ook voor belastingplichtigen die niet tijdig een bezwaarschift hebben ingediend, lijkt met deze uitspraak wel erg klein geworden.
Boeterente betaald aan eigen BV niet aftrekbaar
Boeterente kan een aftrekpost opleveren. Maar ook als deze verschuldigd is aan de eigen BV?
Een BV heeft aan de directeur groot aandeelhouder (DGA) een lening verstrekt voor de financiering van zijn eigen woning. Hij lost tussentijds een deel af, en betaalt conform de leningsovereenkomst ruim € 34.000 boeterente aan zijn BV. De Belastingdienst schrapt de aftrek van de boeterente in de aangifte inkomstenbelasting. Terecht?
Beoordeling door de rechter
Boeterente is de reële vergoeding die de geldverstrekker in rekening brengt en die bestaat uit het renteverlies dat de geldverstrekker lijdt over de nog resterende rentevasteperiode bij het (gedeeltelijk) aflossen, wijzigen of oversluiten van een lening die behoort tot de eigenwoningschuld. Boeterente wordt fiscaal aangemerkt als rente van schulden.
In dit geval was het op grond van de leningsovereenkomst voor de DGA mogelijk het rentepercentage en de rentevasteperiode van de lening aan te passen en deze lening, indien gewenst, boetevrij af te lossen. Dat de BV voorwaarden kon stellen aan aanpassing van het rentepercentage en de rentevasteperiode doet niet ter zake aangezien de DGA behalve schuldenaar ook enig aandeelhouder en bestuurder is van de BV en hij dus zelfstandig inhoud kon geven aan dergelijke voorwaarden.
Oordeel
Het gelijk is aan de Belastingdienst. De boeterente is niet aftrekbaar.
Let op: Overeenkomsten tussen de DGA en zijn BV, maar ook de uitvoering ervan, kunnen bij de Belastingdienst op een warme belangstelling rekenen. Uw adviseur kent de grenzen van het fiscale speelveld.
Fiscaal ondernemer met een opdrachtgever
Kun je als starter fiscaal ondernemer zijn met slechts een grote opdrachtgever?
Een man is een klussenbedrijf gestart. In het eerste jaar van zijn onderneming heeft hij slechts één opdrachtgever aan wie hij ruim € 37.000 factureert. Gemiddeld komt er daarna elk jaar wel een opdrachtgever bij. De vraag is of in het startjaar sprake was van fiscaal ondernemerschap met de daaraan verbonden voordelen. De Belastingdienst vindt van niet. Hoe oordeelt de rechter?
Toetsing fiscaal ondernemerschap
Bij beoordeling van de vraag of sprake is van een fiscale onderneming moet onder meer worden gelet op:
- de duurzaamheid en de omvang van de verrichte werkzaamheden;
- de grootte van de bruto-baten;
- de winstverwachting;
- het lopen van (ondernemers)risico;
- de beschikbare tijd;
- de bekendheid die naar buiten aan de werkzaamheid wordt gegeven;
- het aantal opdrachtgevers; en
- het spraakgebruik.
Volgens de Belastingdienst zijn de duurzaamheid en de omvang van de werkzaamheden (1), de grootte van de bruto-baten (2), de winstverwachting (3) en de beschikbare tijd (5) in voldoende mate aanwezig. Maar de rechter moet zich uitspreken over de punten 4, 6, 7 en 8.
Overwegingen rechter
In het startjaar heeft de man samen met andere onderaannemers (ZZP-ers) bouwwerkzaamheden verricht. Hij had één opdrachtgever, die ook zelf als ZZP-er op de bouwlocaties werkte en die de werkzaamheden (door)factureerde aan derden. In het startjaar heeft de man een bus en gereedschap gekocht. Op de bouwplaats gebruikte hij zijn eigen gereedschap, dat hij in zijn eigen bus naar de bouwplaats vervoerde.
Er was sprake van ondernemersrisico: het risico van wegvallen of van het niet binnenhalen van opdrachten, het debiteurenrisico en het aansprakelijkheidsrisico jegens opdrachtgevers. De man heeft met zijn opdrachtgever een overeenkomst gesloten, op basis waarvan hij alleen betaald kreeg voor zijn werkzaamheden als zijn opdrachtgever betaald kreeg. Als hij een fout maakte moest hij deze voor eigen rekening herstellen. Daarbij liep hij het risico van het wegvallen van opdrachten van deze opdrachtgever.
Het is gebruikelijk dat een starter in de loop van de tijd werkt voor steeds meer opdrachtgevers. Ook volgens de Belastingdienst kon de man twee jaar later, vanwege meerdere opdrachtgevers, wel als fiscaal ondernemer worden aangemerkt. De rechter vindt het aannemelijk dat hij van aanvang af de intentie heeft gehad om zijn activiteiten verder uit te breiden tot meerdere opdrachtgevers. De rechter acht, gelet op de aard van de activiteiten, aannemelijk dat belanghebbende door mond-tot-mond reclame en door het leggen van contacten bekendheid aan zijn werkzaamheden heeft gegeven en dat dit heeft geleid tot het verwerven van de nieuwe opdrachten. Dat de man in het handelsregister van de kamer van koophandel door omstandigheden geen goede activiteit heeft vermeld en dat belanghebbende geen website heeft, doet daaraan niet af.
De rechter oordeelt dat de man van aanvang af voldoende zelfstandig is om als fiscaal ondernemer te worden aangemerkt.
Tip: Veel startende ondernemers beginnen met een grote opdrachtgever. Voor fiscaal ondernemerschap ligt dat soms lastig. Daadwerkelijke groei van het aantal opdrachtgevers in latere jaren kan een positief licht laten schijnen over de fiscale situatie in het startjaar.
Minimumloon stijgt per 1 juli 2022
Hoe staat het met de verhoging van het mimimumloon?
Uitgangspunt van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) is dat de algemene welvaartsontwikkeling zo mogelijk ook tot uitdrukking moet komen in de inkomens van werknemers met een minimumloon en uitkeringsgerechtigden. Wat betekent dit per 1 juli 2022?
Bepaling aanpassingspercentage
Het aanpassingspercentage is volgens de wettelijke regeling als volgt vastgesteld. Uitgangspunt is de contractloonontwikkeling in 2022 zoals gepubliceerd in het Centraal Economisch Plan 2022: 2,91%. Daarvan wordt afgetrokken de helft van de CPB-raming voor de contractloonstijging in 2022, zoals deze is gepubliceerd in de Macro-Economische Verkenning uit 2021. Dit deel is immers bij de indexatie van januari 2022 al meegenomen, en bedraagt 0,5 x 2,16% =1,08%. De uitkomst van deze berekening is 1,826% en vormt het onafgeronde aanpassingspercentage. Het (onafgeronde) wettelijk minimumloon, zoals berekend voor de aanpassing per 1 januari 2022, wordt verhoogd met dit percentage. Het aanpassingspercentage na afronding is 1,81%.
Wettelijk minimumloon per 1 juli 2022
Na de (wettelijke) afronding bedraagt het bruto wettelijk minimumloon per 1 juli 2022 voor werknemers van 21 jaar en ouder bij een volledig dienstverband:
- € 1.756,20 per maand (nu € 1.725,00)
- € 405,30 per week (nu € 398,10)
- € 81,06 per dag (nu € 79,62)
Voor werknemers van 15 jaar en ouder gelden de volgende bedragen voor een fulltime dienstverband:
- 20 jaar: € 1.404,95 per maand
- 19 jaar: € 1.053,70 per maand
- 18 jaar: € 878,10 per maand
- 17 jaar: € 693,70 per maand
- 16 jaar: € 605,90 per maand
- 15 jaar: € 526,85 per maand
BBL-leerlingen
Voor leerlingen in de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) in de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar, gelden de volgende bedragen:
- 20 jaar: € 1.080,05 per maand
- 19 jaar: € 922,00 per maand
- 18 jaar: € 799,05 per maand
Let op: Het kabinet wil de komende jaren het minimumloon stap voor stap extra gaan verhogen met 7,5%. Mogelijk wordt de eerste stap al in januari 2023 gezet.
Per 28 mei 2022 nieuwe regels online verkoop
Per 28 mei 2022 gelden nieuwe regels online verkoop. Waar moet u op letten?
Webwinkels en online platforms moeten de klant beschermen. Vanaf 28 mei 2022 gelden daar strengere regels voor. Zo moet het duidelijk zijn wat u online verkoopt, wat de prijs is en welke leveringstermijn van toepassing is. De Kamer van Koophandel (KVK) stelt een checklist beschikbaar waar u kunt controleren aan welke wetten en regels uw online onderneming moet voldoen.
Vanaf 28 mei 2022 voert de EU voor alle lidstaten nieuwe regels voor online verkoop in. Door deze regels kunnen consumenten veiliger online kopen in het buitenland. De regels gelden namelijk ook voor uw buitenlandse concurrenten.
Nieuwe regels online verkopen
Elke (Europese) ondernemer moet voortaan:
- verplicht beoordelingen door consumenten controleren
- inzicht geven in de zoekresultaten waarvoor hij betaalt
en mag niet langer:
- zelf beoordelingen verzinnen en (laten) plaatsen of
- willekeurige prijzen verzinnen in van/voor-aanbiedingen.
Basisregels online verkoop
Als u online diensten of producten verkoopt, moet u zich houden aan wettelijke regels. Zo moet u heel duidelijk zijn over:
- wie u bent
- hoe u omgaat met klachten
- wat u verkoopt
- de prijs die u vraagt en hoe uw klant moet betalen
- hoe (snel) u levert
- de wettelijke bedenktijd
- hoe uw klant kan bestellen
Buitenlandse klanten (verbod geoblocking)
U moet buitenlandse klanten uit een EU-land op dezelfde manier behandelen als klanten in Nederland. Doet u dit niet, dan maakt u zich mogelijk schuldig aan geoblocking en dat is verboden. Een buitenlandse klant uit een EU-land moet bijvoorbeeld uw website of app net zo kunnen gebruiken als de Nederlandse klant. Klanten uit een EU-land moeten tegen dezelfde prijs en voorwaarden uw product of dienst kunnen kopen. Dat geldt niet voor alle diensten (bijvoorbeeld financiële diensten, telefoonabonnementen en gezondheidszorg).
Tip: Lees bij de KvK aan welke regels voor online verkoop u zich moet houden. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft een uitgebreide checklist. Deze vindt u hier.
Werknemer op non-actief, leaseauto inleveren?
Mag de werkgever een werknemer die op non-actief wordt gesteld verplichten de lease-auto in te leveren? Wat zijn de gevolgen?
Een werknemer heeft een contract voor bepaalde tijd met een leaseauto voor zakelijk en privé gebruik. Op de mededeling dat het contract niet wordt verlengd, reageert de werknemer zeer fel. Hij wordt per direct op non-actief gesteld en moet zijn leaseauto inleveren. Bij de rechter claimt hij de kosten van vervangend vervoer tot de einddatum van de arbeidsovereenkomst.
Privégebruik verstrekte bedrijfsauto looncomponent
De kantonrechter stelt vast dat bij de arbeidsovereenkomst geen nadere voorwaarden zijn gesteld aan de verstrekking van de leaseauto, ook geen verplichting om de bedrijfsauto gedurende niet tewerkstelling in te leveren. De verstrekking van de bedrijfsauto behoort daarmee tot de arbeidsvoorwaarden en het privégebruik is een looncomponent.
Non-actief, wel recht op loon
Volgens de wet behoudt de werknemer het recht op loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Een schorsing of een op non-actiefstelling ligt in de risicosfeer van de werkgever, zodat de werkgever ook tijdens een schorsing of een op non-actiefstelling verplicht is tot doorbetaling van loon. Daarom mocht de werkgever niet van de werknemer eisen dat deze de bedrijfsauto inleverde.
De rechter wijst de vergoeding voor het privégebruik van de bedrijfsauto toe, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50%.
Bepaling vergoeding privégebruik
De waarde van het privégebruik van een bedrijfsauto wordt tot uitdrukking gebracht in een bijtelling op het brutoloon, waarover loonbelasting wordt betaald. De rechter gaat uit van deze bijtelling.
Let op: Een schorsing van een werknemer ligt in de risicosfeer van de werkgever. In beginsel moeten alle looncomponenten worden doorbetaald of vergoed totdat de arbeidsovereenkomst eindigt. Het recht op privégebruik van een leaseauto is zo’n looncomponent.
Eten op locatie aftrekbaar voor zelfstandige?
Een ondernemer huurt een slaapplek in de buurt van zijn opdrachtgever. Zijn de kosten van ontbijt, lunch en diner aftrekbaar?
Een consultant doet opdrachten buiten zijn woonplaats die enkele maanden in beslag nemen. Hij overnacht door de week in de buurt van de locatie van de opdracht. De verblijfkosten zijn aftrekbaar. Maar eten en drinken doet hij daar uiteraard ook. De kosten daarvan wenst hij als zakelijk kosten in aftrek te brengen. De Belastingdienst corrigeert dat. Hoe oordeelt de rechter?
Standpunt ondernemer
De consultant stelt dat de eigen verteerkosten in het geval van tijdelijk verblijf elders waarbij een studio dan wel een kamer wordt gehuurd, ondernemingskosten zijn omdat de kosten zijn ingegeven door zakelijke motieven. Bovendien zijn dergelijke kosten die een werkgever voor een werknemer betaalt gewoon aftrekbaar en door de werkkostenregeling onbelast bij de werknemer.
Oordeel rechter
De verblijfskosten worden opgeroepen door het verrichten van werkzaamheden of het uitvoeren van een opdracht elders. Daarom berusten deze op zakelijke overwegingen. Maar dit geldt niet voor de tijdens zijn verblijf gemaakte eigen verteerkosten omdat deze kosten vanwege de noodzaak om te eten en te drinken een overheersend privékarakter hebben. Het maakt daarbij, gelet op deze noodzaak, geen verschil of de ondernemer de maaltijd elders gebruikt vanwege zijn verblijf aldaar of dat hij de maaltijd thuis gebruikt.
Ook de omstandigheid dat de eigen verteerkosten tijdens zijn verblijf elders hoger zijn dan wanneer hij thuis de maaltijd nuttigt, leidt er niet toe dat de kosten (deels) in aftrek van de winst kunnen worden gebracht. De keuze van belanghebbende om uitgaven te doen voor ontbijt, lunch of diner buiten de deur en deze maaltijden niet zelf klaar te maken is een keuze om zijn leven op een bepaalde wijze in te richten. Deze keuze berust op overwegend persoonlijke motieven die eveneens gelden wanneer hij thuis dergelijke uitgaven zou doen.
Ondernemers en werknemers verkeren ten aanzien van het in aftrek brengen van kosten en het al dan niet onbelast ontvangen en verstrekken van vergoedingen feitelijk en rechtens niet in dezelfde omstandigheden, zodat geen sprake is van gelijke gevallen.
Tip: Als een maaltijd mede het karakter heeft van bijvoorbeeld werkoverleg met collega’s bij een opdracht, kunnen de kosten wel aftrekbaar zijn voor de ondernemer. Hij heeft daarvan dan wel de bewijslast.